In 2021 startte de EU met de herziening van de belangrijkste klimaat- en energierichtlijnen, in het kader van het Fit for 55-pakket. Ook voor warmtenetten is dat relevant.
De herzieningen van twee daarvan - de richtlijn hernieuwbare energie (RED III) en de richtlijn energie-efficiëntie (EED) – zitten al in de eindfase van trialoogvergaderingen, de informele onderhandelingen tussen het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie om tot compromissen te komen. De richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD) loopt vijf maanden achter en de triloogonderhandelingen beginnen hoogstwaarschijnlijk in het eerste kwartaal van 2023. Het koolstofvrij maken van stadsverwarming speelt in alle drie de richtlijnen een belangrijke rol. Dit artikel is de neerslag van een bespreking van de voorwaarden voor stadsverwarming in RED, EED en EPBD met Raphael Schenkel, beleidsmedewerker bij de Duitse vereniging voor stadsverwarming, AGFW.
Bindende en indicatieve doelstellingen binnen RED III
Tijdens de trialoog is al een compromis bereikt over belangrijke sectorale streefcijfers. Artikel 23 van RED III bepaalt dat de lidstaten het aandeel van hernieuwbare energie in de sector verwarming en koeling met gemiddeld ten minste 1,1 procentpunt per jaar moeten verhogen in de periode tot 2030. Deze doelstelling is bindend, en dus strenger dan de vorige niet-bindende toename van 1,3 procentpunt in de bestaande richtlijn RED II van 2018.
De doelstelling in artikel 24 voor stadsverwarming is echter niet-bindend: "De lidstaten streven ernaar het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen en uit restwarmte en koude in stadsverwarming en -koeling te verhogen met een indicatief jaarlijks gemiddelde van 2,2 procentpunten, berekend voor de periode 2021 tot en met 2030." In RED II was deze doelstelling nog slechts 1 procentpunt.
Een ander belangrijk aspect van artikel 24 in RED III is lid 4a over de toegang van derden tot stadsverwarmingsnetten (“third party access” of TPA). Volgens Schenkel wilde de Europese Commissie een verplichte TPA invoeren voor het aansluiten van leveranciers van hernieuwbare of restwarmte op alle warmtenetten boven 25 MWth. Maar het Parlement veranderde de formulering van "verplicht" in "aangemoedigd". "Naar onze mening is het een goed compromis dat aansluitingen niet verplicht zijn. Nutsbedrijven die al hebben geïnvesteerd in hernieuwbare of restwarmteopwekkingscapaciteit moeten de mogelijkheid hebben om de toestemming om warmte van derden in te voeden economisch af te wegen. Anders zou dit leiden tot een overaanbod van warmtecapaciteit aan het net, met technische problemen en hogere prijzen voor afnemers tot gevolg.", volgens Schenkel.
Lid 2 van artikel 24 van RED III versterkt de rechten van de gebruikers van stadsverwarming. Afnemers hebben het recht om hun aansluiting op te zeggen als het bestaande warmtenet niet voldoet aan de criteria voor efficiënte stadsverwarming of -koeling en hun alternatieve oplossing voor de levering van verwarming of koeling een aanzienlijk betere energieprestatie oplevert. "Deze verordening zet de DH-exploitanten onder druk om hun netwerken te moderniseren en hun warmteopwekkingsinstallaties koolstofvrij te maken, omdat zij anders warmteklanten zouden verliezen", aldus Schenkel.
Definitie van efficiënte systemen voor stadsverwarming en -koeling in de EED
In de herschikking van de EED is de definitie van efficiënte systemen voor stadsverwarming en -koeling in artikel 24 een belangrijk element. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat wanneer een warmte- of koudenet wordt gebouwd of ingrijpend wordt gerenoveerd, het aan bepaalde criteria voldoet. In de eerste fase worden thermische netten als efficiënt beschouwd indien zij een van deze opties gebruiken: hetzij ten minste 50 % hernieuwbare energie, 50 % restwarmte, 75 % warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50 % van een combinatie hiervan. Dit is overgenomen uit de huidige versie van de EED. Maar volgens de herschikking van de EED geldt deze definitie alleen voor de korte eerste fase van enkele jaren.
In de tweede fase is 50 % hernieuwbare energie of restwarmte nog steeds voldoende om aan de criteria te voldoen, maar warmte uit warmtekrachtkoppeling moet al aan 80 % van de totale warmtevraag voldoen en zeer efficiënt zijn. Volgens EED-bijlage III worden WKK-centrales met een CO2-uitstoot van minder dan 270 g/kWh geproduceerde energie als zeer efficiënt beschouwd.
In Brussel bestaat onenigheid over de termijnen voor de eerste en de tweede fase. De Commissie en de Raad willen de tweede fase (50%/50%/80%) al in 2026 laten ingaan, maar het Parlement stelt een latere start voor - pas vanaf 2028.
De Commissie en het Parlement zijn het eens dat vanaf 1 januari 2035 een warmtenet aan de efficiëntiecriteria voldoet als het minstens 50% hernieuwbare energie en restwarmte gebruikt, waarbij het aandeel hernieuwbare energie ten minste 20% bedraagt. Het voorstel van de Raad staat hoogrenderende warmtekrachtkoppeling met gas nog toe tot 2050. Daarna moet WKK draaien op groene waterstof of biomassa. De Duitse sectorfederatie AGFW steunt dit scenario van de Raad, omdat WKK een belangrijke pijler van de huidige warmtevoorziening is. Alle drie de instellingen zijn het erover eens dat na 2050 zelfs hoogrenderende warmtekrachtkoppeling niet meer kan worden gebruikt, zodat alleen hernieuwbare energiebronnen of afvalwarmte zijn toegestaan in efficiënte systemen voor stadsverwarming en -koeling.
De ontwerp-herziening van het EU-parlement omvatte nog een ander aspect, namelijk het principe "energie-efficiëntie eerst". Volgens dit principe kan “onvermijdbare” restwarmte vanaf 2035 het aandeel hernieuwbare energiebronnen vervangen als deze restwarmte anders verloren zou gaan.
EPBD gebruikt efficiënte stadsverwarming om nul-emissie gebouwen te bereiken
"De EPBD is nauw verbonden met RED en EED; alle drie de richtlijnen zijn zeer relevant voor warmtenetten. Wij willen erop wijzen dat de eisen voor warmtenetten in de EPBD en de definitie van efficiënte stadsverwarming in de EED elkaar niet mogen tegenspreken", aldus Schenkel. "Stadsverwarming heeft een sterke positie binnen de EPBD en wordt expliciet genoemd als een oplossing om verwarming te leveren voor de toekomstige Europese bouwnorm Zero Emission Buildings die vanaf 2028 verplicht zal zijn voor nieuwe gebouwen."
Er is momenteel onenigheid tussen de Raad, het Parlement en de Commissie over de vraag welke eisen gelden voor warmtenetten zodat zij warmte kunnen leveren aan nul-emissiegebouwen. De Raad stelt dat de definitie voor efficiënte warmtenetten met groeiende vereiste aandelen voor hernieuwbare, afval- en warmtekrachtkoppeling (in navolging van de EED) volstaat, terwijl de Commissie alleen warmtenetten op hernieuwbare bronnen en restwarmte, zonder WKK, wil toestaan.
Twee jaar overgangstijd voor omzetting in nationaal recht
Wat is het toekomstige tijdschema voor de uitvoering van de richtlijnen? De trialogen voor REDIII en EED zullen naar verwachting tegen april/mei 2023 voltooid zijn. De trialoog voor de EPBD moet eerst van start gaan (ongeveer in april), en zal dan minstens zes maanden in beslag nemen. De definitieve richtlijn zal dus op zijn vroegst eind 2023 beschikbaar zijn.
De lidstaten hebben vervolgens twee jaar de tijd om de regelgeving uit de EU-richtlijnen om te zetten in nationale wetgeving. Dit zal pas vanaf midden 2025 gebeuren.
Bron: vertaling van artikel Solarthermalworld.org